Waarom leren begint bij nieuwsgierigheid - podcast De Correspondent
Wie serieus neemt hoe onze hersenen werken zou het onderwijs radicaal anders inrichten, zegt hoogleraar sociaal-cognitieve neuropsychologie Harold Bekkering. Dan zou de nieuwsgierigheid van de leerling het uitgangspunt zijn, en niet het lesboek.
Wie serieus neemt hoe onze hersenen werken zou het onderwijs radicaal anders inrichten, zegt hoogleraar sociaal-cognitieve neuropsychologie Harold Bekkering. Dan zou de nieuwsgierigheid van de leerling het uitgangspunt zijn, en niet het lesboek.
Ik zie de naam Harold Bekkering al jaren her en der voorbijkomen omdat mensen geregeld boos op hem zijn. Sommige wetenschappers noemen zijn ideeën over onderwijs ‘ideologie’. Dus jarenlang dacht ik: die Bekkering, dat zal wel een beetje een gekkie zijn.
Tot ik De lerende mens (2015) las, het boek dat Bekkering samen met cognitief neurowetenschapper Jurjen van der Helden schreef. En ik kwam erachter: Bekkering is geen gekkie, maar hoogleraar sociaal-cognitieve neuropsychologie.
Ik zocht Bekkering op, en sprak hem op zijn werkkamer op de Radboud Universiteit in Nijmegen, in het Maria Montessorigebouw.
Bekkering: ‘Montessori’s beroemdste credo is “leer het me om het zelf te doen”. De kern is dat je kinderen, jongeren, iedereen eigenlijk, zichzelf in vrijheid wilt laten ontwikkelen. En dat spreekt mij heel erg aan.’ In het Maria Montessorigebouw doet hij met zijn team hersenonderzoek, met name veel fMRI-onderzoek, waarin hij kijkt welke delen van de hersenen wanneer actief zijn.
Wat is leren eigenlijk?
‘Het maken van verbindingen tussen neuronen, is het simpele antwoord. De beroemdste wet uit de neurologie is van psycholoog Donald Hebb: neurons that fire together wire together. Neuronen die samen aangaan, maken een netwerk – en dat is wat leren is.’
‘Alles is leren. Wij zien elkaar nu voor het eerst, dus maak ik een klein modelletje van jouw gezicht. Ik leer nu hoe jij eruitziet – dat is leren, dat is niks anders dan dat ik een nieuw woord leer.’
Waar begint leren dan?
‘Je leert altijd vanuit wat je al weet. De hersenen zijn een voorspellingsmachine, dat is de basis. Het idee is dat je niet zomaar iets waarneemt, maar dat je hersenen altijd al een voorspelling maken van hoe iets eruit zal zien. Als er dan een voorspellingsfout optreedt, dan maak je nieuwe verbindingen tussen neuronen.’
‘Leren is dus eigenlijk altijd gebaseerd op voorspellingsfouten, en op betere voorspellingen leren maken. Want evolutionair gezien moet je overleven. Waar kan ik lopen en waar niet? Hoe kan ik een partner vinden? Hoe kan ik me voortplanten? Onze hersenen zijn geëvolueerd op al dat soort driften.’
In het boek noem je psycholoog en natuurkundige Karl Friston, en zijn theorie over ‘toekomstige waarneming’.
‘Zijn idee is dat mensen de onzekerheid van wat er gaat gebeuren zo klein mogelijk proberen te maken. Mensen rijden bijvoorbeeld altijd op dezelfde manier naar huis, omdat ze weten: dit is de goede weg, de kortste weg.’
‘De ruimte die je hebt om van dat model af te wijken, noemt Friston het free energy principle. Alles wat je doet waarmee je van je model van de wereld afwijkt, doe je om dat model te verrijken.’
‘Maar: dat verrijken gebeurt eigenlijk alleen in tijden van luxe. Als je bijvoorbeeld nog niet echt honger hebt, maar wel weet dat je straks wat wilt eten, dan denk je: “Ik heb zo meteen wel zin in een lekker croissantje. Waar zouden ze de lekkerste hebben?” Zo breid je dus je model uit. Terwijl je als je al honger hebt gewoon naar de dichtstbijzijnde bakker gaat.’
Gaat dit op voor alle manieren van leren?
‘Friston zegt dat we eigenlijk drie soorten voorspellingen maken. De eerste gaat over hoe de wereld eruitziet, letterlijk. Daar hoort bij wat je hoort, wat je ziet. Daarnaast maak je voorspellingen over wat je met je lichaam moet doen, over bewegingen. Tot slot zijn er de interoceptieve voorspellingen: hoe voelt het om iets te doen?’
‘Interoceptieve voorspellingen zijn bij leren heel belangrijk. Als je als leraar een sfeer weet te creëren waarin het voor leerlingen goed voelt om bij elkaar te zijn en om samen te leren, dan heb je een goed leerklimaat gerealiseerd.’
‘Als je stress in je lijf hebt, dan kun je niet leren. Dan zegt je systeem namelijk: “Hé, je moet iets doen om uit de situatie te komen.” Dus wat doet een leerling dan? Ervoor zorgen dat hij niet aan leren toekomt.’
‘Leraren weten ook wel dat die veilige sfeer zó belangrijk is dat je daar eerst voor moet zorgen – ook al heb je er drie volle weken voor nodig om ervoor te zorgen dat de klas positief naar elkaar is, dat er niemand uitgelachen wordt als iemand een fout maakt. Als ik lezingen geef op scholen, zeggen leraren: “Ja, dat is belangrijk.” Maar als ik dan vraag of ze er ook genoeg tijd aan besteden, dan zeggen ze van niet.’
Het lijkt me voor leraren ook frustrerend om dit wel te weten, maar geconfronteerd te worden met de dagelijkse realiteit: acht lesuren op een dag, driehonderd kinderen in de week… De leraar kan dan niet ook nog eens aandacht hebben voor de sfeer. Of wel?
‘Dan zul je misschien water bij de wijn moeten doen als het op de lesstof aankomt. Je kunt het hele lesboek wel behandelen, maar als niemand oplet wordt er niets geleerd.’
‘Het kan nooit zo zijn dat je als leraar zegt: “Ik heb het goed gedaan als ik in veertig weken dat boek heb behandeld.” Nee, je hebt het goed gedaan als je in veertig weken de leerlingen verrijkt hebt. Als je daarvoor eerst veiligheid moet creëren, dan zul je daar tijd voor moeten vrijmaken.’
En als die veiligheid er eenmaal is, hoe kan een leraar er dan voor zorgen dat leerlingen opletten?
‘Ik kom steeds meer tot het inzicht dat motivatie niet is waar het mee begint, maar een gevolg is van wat mensen doen. Als jij iets volgt wat de moeite waard is, dan ben je gemotiveerd. En wat de moeite waard is, is dus altijd persoonlijk.’
‘De drie factoren van de zelfdeterminatietheorie geven handvatten om dat in kaart te brengen. Die theorie heeft drie factoren: heb je het gevoel dat je autonoom bent in wat je doet, goed bent in wat je doet, en dat wat je doet in verbinding met anderen staat? We zouden leren moeten zien als: wat is voor jou de moeite waard?’
Hoe blijkt dat uit onderzoek?
‘Zelf doen wij veel onderzoek naar autonomie en verbondenheid. We hebben bijvoorbeeld een leertaakje waarbij je met een soort spotlight beweegt naar plekken waar een voorwerp ligt. De spotlight bestuur je met een joystick, en als je op een voorwerp schijnt, dan zie je welk voorwerp het is. Je krijgt ze vijf seconden te zien, en jouw taak is om ze te onthouden.’
‘In een andere variant van deze leertaak volg je de joystick van iemand anders. Dus: je ziet de spotlight en maakt precies dezelfde beweging met de joystick, maar bestuurt de joystick niet zelf. Als je die joystick zelf bestuurt, onthoud je zo’n 75 procent van de voorwerpen. Volg je? Dan onthoud je maar 60 procent. Dus terwijl je in beide tests hetzelfde ziet en dezelfde bewegingen maakt, onthoud je de objecten veel beter als je zelf je aandacht kunt sturen.’
‘Ik vind dit een mooie metafoor voor het onderwijs. Die autonomie is zo belangrijk, want je kunt je aandacht maar op één ding richten. Als jij in de klas zit en iemand vertelt jou iets wat je niet wilt weten, dan is het ook heel moeilijk om te luisteren. Maar als je zelf een vraag stelt, dan wil je het antwoord weten en dan maak je dus ook meer verbindingen, letterlijk, met je neuronen. Het is dus heel belangrijk dat je het gevoel hebt dat je kennis aan het opdoen bent die je ook wílt opdoen.’
Je krijgt zo nu en dan kritiek van onderwijskundigen. Die zeggen: dat is geen wetenschap, dat is ideologie.
‘Heel veel onderwijskundigen – vooral de didactici – doen alsof het lesboek de basis vormt. “Dit is het materiaal, hoe gaan we dit zo optimaal mogelijk overbrengen? Hoe moet ik de stof zo aanbieden dat er een zo hoog mogelijk punt op de toets wordt gehaald?” Maar ik zou zeggen dat onderwijskunde dan een heel beperkte wetenschap is.’
‘Ik denk dat het onderwijs een veel groter doel heeft: om jongeren te inspireren en te verrijken. En dat kun je niet zomaar even in een wetenschappelijke formule uitdrukken. Als psycholoog zeg ik: de student is de basis. Hoe gaan we de student zo optimaal mogelijk verrijken? En dan moeten we op een andere manier nadenken over de manier waarop we onderwijs aanbieden, in welke vormen. Maar het uitgangspunt is altijd het meest persoonlijke orgaan dat we hebben: onze hersenen.’
Deze tekst is een verkorte versie van ons gesprek. Een uitgebreidere versie kan je hier beluisteren.